DIT ARTIKEL BESCHRIJFT ZEER GEWELDDADIGE GEBEURTENISSEN
Bloedbad in Sabra en Shatila
Op 16 september 1982 werd er een bloedbad aangericht in de vluchtelingenkampen Sabra en Shatila in Libanon. In deze kampen bij Beiroet zaten vooral Palestijnen. In twee dagen werden een paar duizend ongewapende burgers op beestachtige wijze afgeslacht door christelijke milities met hulp van het Israëlische leger. De toenmalige minister van Defensie van Israël, Ariel Sharon, had de kampen in West-Beiroet eerder laten omsingelen. Toen er niemand meer in of uit kon stuurde Sharon de falangisten naar binnen in de avond van 16 september, waarbij het Israëlische leger ervoor zorgde dat er niemand kon ontsnappen en de moordenaars met lichtkogels bijlichtte.
De journalist Robert Fisk was een van de eerste buitenlandse waarnemers die de kampen bezochten. De slachting had tot 18 september acht uur ‘s morgens geduurd en om tien uur ging Fisk kijken. Hij had al vele jaren ervaring in het Midden-Oosten en had de meest vreselijke dingen meegemaakt, maar wat hij hier zag was erger dan hij ooit gezien had. Honderden ongewapende mensen die neergeschoten waren.
… daar lagen vrouwen in huizen met hun rokken omhooggetrokken en hun benen uiteen, kinderen van wie de keel was doorgesneden, rijen jonge mannen die in de rug waren geschoten nadat ze tegen een muur waren gezet. Er waren baby’s – zwarte baby’s omdat ze 24 uur eerder waren afgeslacht en hun lichaampjes reeds tekenen van ontbinding vertoonden – die op een hoop waren gegooid naast afgedankte Amerikaanse legerrantsoenen, Israëlisch militair materieel en lege whiskyflessen.
OOGGETUIGENVERSLAGEN
SCHOKKENDE TEKST
Vanuit haar huis aan de rand van de Palestijnse vluchtelingenkamp Shatila ziet de Libanese Hind D. een onheilspellend lichtschijnsel. Het is donderdag 16 september 1982, half zeven s’avonds. De duisternis daalt neer over de Libanese hoofdstad Beiroet. Maar in het westelijke deel van de stad, waar Hind met haar acht kinderen woont, blijft het licht.
Hind verstijft van angst als voor haar ogen Israëlische lichtgranaten aan kleine parachutes naar beneden komen die een helgeel schijnsel verspreiden. De hele dag hebben vliegtuigen uit Israël het kamp gebombardeerd en de lichtgranaten moeten een voorbode van een invasie zijn. Hind grijpt een bezem en gaat met haar kinderen naar buiten. De Israëliërs zullen een huis waar een vrouw voor staat met een bezem en kinderen toch niet als een gevaar zien?
Korte tijd later ziet ze een stuk of 50 mannen met wapens in groene gevechtsuniformen op zich af komen. Ze hoort dat het geen Israëliërs zijn. ze spreken Libanees met elkaar en hebben christelijke namen als ‘Georges” en ‘Elias’.
In het kielzog van de soldaten volgen grote bulldozers, die de huizen in de smalle straatjes met de grond gelijkmaken. Hind heeft al zeven jaar burgeroorlog overleefd, maar de aanblik van de mannen en de bulldozers boezemt haar meer angst in dan ze ooit gehad heeft.
‘Hier komen!’, schreeuwt een soldaat ineens. Hij probeert een van de kinderen te grijpen.
Hind roept naar de kinderen dat ze achter het huis moeten schuilen. Ze loopt ze achterna, maar voelt een stekende pijn in haar been. Een kogel heeft haar geraakt en het bloed stroomt langs haar been. Toch slagen Hind en haar kinderen erin achterom het huis binnen te gaan.
De soldaten zijn nog buiten en ze probeert geen enkel geluid te maken. Als haar dochter hoest, houdt ze haar hand voor haar mond. In de verte hoort ze geweersalvo’s en mensen die het uitschreeuwen van angst en pijn.
‘NIET OPSTAAN, MAMA. ZE LIEGEN’
Kamp Shatila, donderdag 19.00 uur.
Vanwege Israëlische bombardementen zitten veel kampbewoners in de schuilplaatsen.
De 12-jarige Palestijnse Munhir Mohammad heeft zijn toevlucht gezocht in de schuilruimte van Abu Yasser in het kamp Shatila, met zijn moeder, drie zusters en twee broers. Plotseling vliegt de deur open. Gewapende mannen gaan de volgepakte ruimte binnen. Ze roepen dat iedereen naar buiten moet komen. Vrouwen en kinderen worden afgevoerd en de mannen worden tegen een muur gezet. Munhir hoort schoten en de mannen vallen neer.
De militiesoldaten sturen de doodsbange vrouwen en kinderen naar het nabijgelegen Akka-ziekenhuis. Het is 19.00 uur. Dan ziet Munhir dat zijn 15-jarige broer Mufid in paniek wegvlucht door de mensenmenigte. Er wordt geschreeuwd en geschoten en Mufid wordt in zijn dijbeen geraakt. Munhir ziet hem in een wirwar van straatjes verdwijnen. De mannen geven de achtervolging op en drijven de andere gevangenen verder door de straten.
Bij een benzinestation moeten Munhir en de anderen halt houden en de meeste soldaten verdwijnen. Een uur later komen ze terug. Vanuit het niets beginnen ze op de gevangenen te schieten. De vrouwen en kinderen vallen over elkaar heen. Als alle gevangenen op een grote hoop op de grond liggen, roept een soldaat: ‘Als jullie gewond zijn, brengen we jullie naar het ziekenhuis. Sta maar op dan komt het goed.’
Munhir, zijn moeder en zijn broers en zussen zijn allemaal gewond. Zijn moeder wil opstaan, maar Munhir houdt haar tegen.
‘NIET OPSTAAN, MAMA, ZE LIEGEN’, fluistert hij.
Anderen die wel overeind komen, moeten het bezuren. Ze worden meedogenloos neergemaaid. Met zaklantaarns inspecteren de soldaten de stapel lichamen. Wie een kik geeft, wordt gedood. Munhir houdt zich stil. Hij hoopt dat de soldaten denken dat hij dood is. Zelfs als ze vlakbij op iemand schieten, verroert hij geen vin. Dan gaan de soldaten weg. Naast Munhir liggen zijn familieleden in een plas bloed. Zij hoeven zich niet meer dood te houden.
OOGGETUIGE VAN MASSAMOORD
Kamp Shatila, donderdagavond
De militieleden hebben zich opgedeeld en vallen het kamp van verschillende kanten aan.
Hind heeft genoeg moed verzameld om op het dakterras van haar huis te klimmen en de soldaten in de gaten te houden. Ze ziet hoe groepen mensen zonder pardon neergeschoten worden. Mannen, vrouwen en kinderen.
Hind hoort het onmiskenbare geluid van de AK-47 geweren, waarmee de aanvallers hun slachtoffers van dichtbij doodschieten. In het schijnsel van de lichtgranaten ziet ze het bloed opspatten wanneer de soldaten op de mensen inhakken. Hun doodskreten mengen zich met het gegil van de meisjes die eerst verkracht worden en vervolgens gedood.
Als de moordpartijen voorbij zijn, komen de bulldozers om de lijken op te ruimen. Sommige lichamen komen vast te zitten aan de tanden van de bakken op de bulldozers en bungelen in de lucht...de doden worden op de kale grond gedumpt en afgedekt met zand, aarde en het puin van de verwoeste huizen. Dan rijden de bulldozers met hun grote rupsbanden heen en weer over de stapels om ze te pletten. Zo gaat het de hele nacht onafgebroken door.
MUNHIR ONTSPRINGT DE DANS WEER
Kamp Shatila, vrijdagochtend vroeg.
De afgelopen nacht zijn de soldaten diep in het kamp binnengedrongen. Velen zijn dronken.
De 12-jarige Munhir rilt van de kou. De hele nacht heeft hij roerloos tussen de lijken gelegen, waaronder die van zijn moeder, drie zussen en een broer. Urenlang moest hij luisteren naar de soldaten die moordden en verkrachtten. Als een soldaat met een deken komt om de lichamen te bedekken, kan Munhir het rillen niet onder drukken. De soldaat schiet hem meteen in het hoofd. Maar de Palastijnse jongen heeft het geluk aan zijn zijde. Hij heeft zijn gezicht in zijn handen verborgen en de kogel raakt zijn wijsvinger. De moordenaar denkt dat hij dood is en legt een deken over hem heen.
Maar Munhir leeft nog. Hij blijft liggen tot de straten weer stil worden. Voorzichtig staat hij op en gaat een verlaten huis binnen. Hier trekt hij zijn bebloede kleren uit. Op dat moment stormt een groep soldaten het huis binnen: ‘Wie ben je? Zeg op! Ben je Libanees of Palestijn.
Ik kom uit Libanon,’liegt Munhir bibberend. ‘Als je een Palestijn was geweest hadden we je koud gemaakt,’zegt een soldaat.
Ze verlaten het huis.
Munhir kan amper bevatten dat hij zoveel geluk heeft. Hij zoekt een schoon hemd en trekt het aan. Hij kijkt uit het raam. Alles lijkt rustig. Hij waagt het erop en gaat naar buiten. Met grote passen loopt hij door het uitgestorven kamp. Plotseling hoort hij achter zich iemand roepen: ‘Staan blijven!’
Munhir kijkt niet om en loopt door, zo snel als hij maar kan. Er klinkt een schot en een kogel schampt zijn wang. Munhir trekt zich er niets van aan en rent verder.
MILITIE IS UIT OP ‘TERRORISTEN’
Akka-ziekenhuis, vrijdag 11.00 uur
Donderdagnacht zijn veel kampbewoners naar het nabije Akka-ziekenhuis gevlucht.
Als de militie komt moeten ze weer weg.
De verpleegkundige Ann Sunde staart naar de schreeuwende mannen die het ziekenhuis zijn binnengedrongen. Ze hebben alle dezelfde groene uniformen aan en zijn gewapend. De 33-jarige Noorse werkt er als vrijwilliger. Ze vraagt in gebroken Arabisch aan de mannen wie ze zijn. ‘Falangisten’, is het antwoord.
Sunde weet heel goed wie de falangisten zijn. ze noemen hun militie Lebanese Forces en hun leider was de pas gekozen president Bashir Gemayel, die een paar dagen eerder om het leven is gekomen bij een bomaanslag.
‘Wat doen jullie hier?’ vraagt Ann Sunde. De soldaten antwoorden dat ze op zoek zijn naar ‘terroristen en gewapende mannen’.
Ondertussen zoeken andere militieleden het ziekenhuis. Het heeft vijf verdiepingen en telt 60 bedden. Maar na geruchten over een bloedbad in het Shatila-kamp heeft het personeel de patiënten naar andere ziekenhuizen overgebracht.
ER ZIJN NOG ALLEEN EEN AANTAL
Historia
2013 nr 2