Vanuit de vroegste oudheid werden kinderen stijf in doeken gewikkeld’, omdat men dacht dat het lichaampje dan goed recht zou groeien. Maar soms zo strak dat de ledematen van de kinderen erdoor misvormd raakten.
Daarnaast was het gemakkelijk, je legde je baby stevig ingewikkeld neer en had er geen omkijken meer naar.
Ook oudere baby’s lagen ingewikkeld aan de kant van het veld waar de moeder aan het werk was, zo konden ze zich niet bewegen en dus niet wegkruipen.
Inwikkelen gebeurde dus ook uit veiligheidsredenen, kinderen konden zich niet bezeren. Er werd niet nagedacht bij het feit dat het baby’tje in zijn eigen urine en ontlasting lag en dat dit bij warm weer flink ging broeien. De doeken werden in die tijd ook niet vaak verschoond en ernstige huidirritaties waren vrij gebruikelijk.
Het bekendste voorbeeld is Jezus, die volgens het Evangelie van Lucas in doeken gewikkeld in een kribbe werd gelegd.
Voor nomaden uit het Midden-Oosten en Azië was het praktisch om baby’s in een bundeltje te vervoeren.
In het Westen dacht men dat een kind zo rustig bleef en gelijkmatig zou groeien.
In de Middeleeuwen werd het inbakeren ook in ons land toegepast, omdat men toen dacht dat het beschermde tegen akelige ziekten als de pest en om opgelopen kneuzingen tijdens de geboorte te helpen genezen.
Het inwikkelen hielp, zo dacht men, onder andere tegen kromme benen, navelbreuk en zorgde voor een kaarsrechte houding en stevige schouders.
Als gevolg van het strakke inbakeren van de zuigelingen trokken sommige geneesheren halverwege de 18e eeuw aan de bel want nergens zagen ze zoveel kreupelen en gebochelden als in ons land!
Uit onderzoek onder de Indiaanse bevolking, waar inbakeren uit traditie werd toegepast, kwam naar voren dat kinderen daar meer heupdysplasie ontwikkelden.
Dit terwijl deze afwijking nauwelijks voorkomt in landen waar baby's traditioneel in een draagdoek op de heup van de moeder worden gedragen, zoals bijvoorbeeld in Afrika.
Aan het einde van de 18e eeuw raakte het inbakeren dan ook uit de gratie bij de mensen uit de hogere standen.
Gezinnen uit de arbeidersklasse hadden deze keus niet, er moest immers gewerkt worden en inbakeren zorgde voor de veiligheid van het kind.
Op het Nederlandse platteland bleef men tot het begin van de twintigste eeuw dit gebruik trouw.
In de jaren ’70 van de vorige eeuw werd inbakeren niet meer toegepast.
Het werd afgeraden door de consultatiebureaus vanwege mogelijke heupproblemen, verminderde ontwikkeling van de motoriek en om een goede hechting tussen moeder en kind te bevorderen.
In de jaren ’90 werd inbakeren echter weer meer en meer gebruikt bij motorisch onrustige baby’s en bij huilbaby’s.
Een wijkverpleegkundige legde je de basisprincipes uit en je kon aan de slag.
Bron: Historia
22 augustus 2018