Veronese Bonifacio
1487 - 19 0ktober 1553
♦ De kinderen van Lazarus ♦
Geen gevreesder geluid in de Middeleeuwen dan de doordringende klank van de melaatsenklepper. Wie met de ziekte van Lazarus geslagen was, werd door de maatschappij verstoten en was gedoemd om te midden van lotgenoten in het leprozenhuis weg te rotten.
Een bedelaar die Lazarus heette, lag voor de poort van het huis van de rijke, overdekt met zweren. Hij hoopte zijn maag te vullen met wat er overschoot van de tafel van de rijke man, maar er kwamen alleen honden aanlopen, die zijn zweren likten. Op zekere dag stierf de bedelaar en hij werd door de engelen weggedragen om aan Abrahams hart te rusten, (Lucas 16: 20-22).
♦ De ziekte van Lazarus, zoals lepra of melaatsheid ook wel werd genoemd, is in de Middeleeuwen met een onheilspellende mystiek omgeven. Anders dan bij de pest laat de dood op zich wachten en de ziekte kan zich vele kwellende jaren voortslepen. In het verst gevorderde stadium is het gezicht in een afstotelijke masker veranderd en zijn de handen tot onbruikbare klauwen samengetrokken. Maar de lepra is niet zo genadig om ook het brein aan te tasten, zodat het slachtoffer tot op het eind getuige van het eigen onophoudelijk verval blijft.
♦ Lepra - Gods straf voor onbeteugelde lusten.
De vreselijke ziekte stamt uit het Midden-Oosten en was in de Romeinse Oudheid al over het hele Middellandse Zeegebied verbreid. Zijn naam is afgeleid van het Griekse woord voor schilfer, lepris. In de 5de eeuw had de ziekte Midden Europa en Engeland bereikt en via de schepen van de Vikingen sprong hij over naar Scandinavië. In de tijd van de Kruistochten nam het aantal besmettingen razendsnel toe, geïnfecteerde pelgrims en kruisvaarders verspreidden de lepra, die in de nauwe, smerige stegen van de steden een ideale voedingsbodem vond. Daarom besloot in 1179 het Derde Lateraanse Concillie: ‘de melaatsen mogen niet met de gezonde mensen samenleven’.
Terwijl de hoge geestelijkheid in Rome de melaatsen voorgoed uit de wereld der levenden verbant, zit er op de troon in Jeruzalem een koning die zelf aan de ziekte lijdt. Dat uitgerekend de heerser van de heilige plaatsen in het Beloofde Land slachtoffer is van deze vreselijke ziekte, schokt de gelovigen diep. De chroniqueurs spreken dan ook van de straf van God – te wereldlijk, te zondig, te lasterlijk was het vorstenhuis van Jeruzalem geworden.
Ook de mystica Hildegard van Bingen interpreteert lepra in haar medische geschriften als een goddelijke straf voor een onnatuurlijk sterke geslachtsdrift. Een ander middeleeuwse theorie luidt dat melaatsen in de vastentijd verwekt waren, terwijl gemeenschap in de periode verboden.
De nuchtere poorters van die tijd weten echter uit eigen waarneming dat de ziekte door infectie wordt overgedragen. Zodra iemand de eerste tekenen lijkt te vertonen wordt die aan een onderzoek onderworpen. Om te voorkomen dat een gezond mens door een onjuiste diagnose gestigmatiseerd raakt, wordt het onderzoek alleen bij daglicht afgenomen, door een beëdigde ‘keurmeester’. Stelt die lepra vast, dan wordt voor de zieke een dodenmis gelezen, want buiten de stadsmuren wacht deze nu de gemeenschap van de levende doden.
♦ Leprozengesticht
Het leprozengesticht wordt het nieuwe thuis van de zieke. Dat doet sterk aan een klooster denken, met zijn kapellen, stallen en schuren, zijn cellen en begraafplaats. Ook het leven in het gezicht draagt kloosterlijke trekken: de bewoners worden als broeders en zusters aangesproken, ze dragen allemaal dezelfde, onmodieuze kleding en hun dag is naar gebedstonden ingedeeld. Er is zelfs een leefregel, die ondermeer seksuele onthouding voorschrijft. Zo schrijft het Siechenhaus van Lübeck voor: ‘vleselijke gemeenschap is de bewoners verboden, zowel onder elkaar als met gezonde personen, zelfs als dat een echtgenoot of echtgenote is.
Ter bescherming van de gezonde mensen dienen de leprozen hun nadering met een klepper aan te kondigen, uitsluitend tegen de wind in te spreken en de leuning van bruggen alleen met geschoeide hand beet te pakken. Toch heerst er ook onder de levende doden van het gesticht alles behalve sociale gelijkheid. Proveniers die zich in het gesticht inkopen, kunnen aanvullende zorg regelen en heel wat melaatsen houden er een bevoorrechte levensstijl op na, met een eigen dienster, die voor hen wast, schoonmaakt, of inkopen op de markt doet.
Maar ook zij die hun prove van het stadsbestuur betaald krijgen, mogen op een basisverzorging rekenen. Doorgaans hebben ze goed te eten en te drinken, is er bier en vlees en aangezien ze als doden te boek staan, hoeven ze zich ook niet aan vastenwetten te houden. Geen wonder dat de ziekten herhaaldelijk gesimuleerd wordt – de allerarmsten kunnen de verlokking van een geregelde kost maar moeilijk weerstaan. Daarnaast zijn er gezonde mensen die zich volkomen legaal in het gesticht inkopen om bij hun huwelijkspartner te kunnen blijven..
Omdat leprozen slechts op een paar feestdagen en onder zeer strenge voorwaarden binnen de stadsmuren mogen bedelen, hebben veel gestichten een ‘schellenknecht’ in dienst, die met een bel in de hand om een aalmoes vraagt. Een riskant baantje want menig ‘schellenknecht’ eindigt zijn werkende leven als leproos.
Niet alle melaatsen zijn bereid om jarenlang op een verlossende dood te wachten. In de kruisvaardervorstendommen strijden melaatsen ridders onder het banier van de Lazarusorde tegen de vijanden van het christendom. Het zijn geduchte strijders, want het slagveld biedt hun enkel voordeel: de overwinning of een snelle dood door de scherpe kling van het zwaard.
In de 14de eeuw tijdens de Honderd-jarige Oorlog, zaaiden deze ten dode opgeschrevenen aan de zijde van nog paniek onder de Engelsen. Maar in de Late Middeleeuwen verslapt de dodelijke greep van de lepra, de ziekte verdwijnt uit West- en Midden-Europa. Steeds meer leprozengestichten kunnen ontbonden worden, tot de leprakleppers in de 18de eeuw definitief verstommen.
Bron: G-Geschiedenis
2012_jaargang 3-nr1